Beperken Tuitert en Kerstholt de dominantie van het CAS?

Martin Bax (Vissers Legal) bespreekt die ‘andere’ Super League-uitspraak: de Icederby-zaak tussen schaatsers en de ISU

Vlak voor kerst deed het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak in drie sportzaken, waaronder de zaak over de zogenaamde Super League. Waar deze laatste veel aandacht kreeg in alle (inter)nationale media, is een van die twee andere zaken juridisch gezien misschien wel veel interessanter. Het gaat om de zaak die oud-langebaanschaatser Mark Tuitert en ex-shorttracker Niels Kerstholt aanspanden tegen de internationale schaatsfederatie ISU. In dit blog bespreekt Martin Bax deze uitspraak, die mogelijk vergaande gevolgen heeft voor het internationale sportarbitragetribunaal CAS.

Waar gaat het over?

Tuitert en Kerstholt wilden in 2014 deelnemen aan een zogenaamde Icederby Grand Prix: een wedstrijd waarin langebaanschaatsers en shorttrackers het tegen elkaar zouden gaan opnemen. Deze wedstrijd werd georganiseerd buiten de ISU om. De ISU gaf echter geen toestemming voor deelname aan een dergelijke Grand Prix en waarschuwde alle schaatsers dat deelname hen een levenslange schorsing zou opleveren. Tuitert en Kerstholt dienden een klacht in bij de Europese Commissie. De Commissie vond dat de toelatingsregels voor nieuwe competities van de ISU en de mogelijke levenslange schorsing voor atleten die deel wilden nemen aan niet toegestane competities in strijd zijn met het EU-recht inzake mededinging. Immers maakte de levenslange schorsing die de schaatsers boven het hoofd hing het voor de Icederby onmogelijk om genoeg schaatsers te vinden en toe te treden tot de markt voor commerciële schaatscompetities. De ISU vocht dit besluit van de Europese Commissie aan en kwam uiteindelijk bij het Hof van Justitie van de Europese Unie uit.

Wat zegt het Hof van Justitie?

Het Hof begint met de vaststelling dat de macht van een sportbond, wanneer deze de macht heeft om de toegang van potentieel met die sportbond concurrerende competities tot de markt te verhinderen of toe te staan, moet zijn begrensd door transparante, heldere en precieze regels, zodat deze macht niet willekeurig kan worden gebruikt. Deze reglementen moeten zo zijn ingericht dat de sportbond haar macht zonder discriminatie uitoefent. Dat is het geval als externe competities gelijkwaardig worden behandeld als competities van de sportbond zelf. Bovendien moeten eventuele sancties objectief en evenredig zijn. Ten slotte moet op doeltreffende wijze kunnen worden getoetst of door de externe competitie aan de regels is voldaan. De reglementen van het ISU voldeden volgens het hof niet aan deze voorwaarden. Zo moesten externe competities minimaal zes maanden van tevoren toestemming vragen, terwijl competities van nationale bonden een termijn van minimaal drie maanden hadden. Ook vindt het Hof de levenslange schorsing die de schaatsers boven het hoofd hangt disproportioneel.

De dominantie van het CAS beperkt?

Het Hof gaat uitgebreider in op de voorwaarde dat de macht van de sportbond op doeltreffende wijze getoetst moet kunnen worden. In de sportwereld zijn bijna alle sporters, verenigingen en sportbonden gebonden aan een arbitrageclausule. Bij onderlinge geschillen kunnen zij dus niet naar de normale rechter stappen, maar moeten zij naar het Court of Arbitration for Sport in Zwitserland. Een panel van arbiters met verstand van sportrecht beslist dan over het geschil. Een einduitspraak bij het CAS kan vervolgens alleen nog, op beperkte gronden, worden aangevochten bij het Zwitserse federale hooggerechtshof. Het gaat dan bijvoorbeeld om het feit dat een van de partijen niet gehoord is in de procedure.

Externe competities en sporters die daar aan mee willen doen, konden onder de regels van de ISU naar het CAS stappen als zij het niet eens waren met een beslissing van de schaatsfederatie. Het Hof erkent dat het mogelijk is dat individuen zichzelf vrijwillig onderwerpen aan arbitrage en dat het om efficiëntiereden goed mogelijk is dat deze uitspraken beperkt getoetst kunnen worden door nationale rechters. Omdat het Europese mededingingsrecht directe en fundamentele rechten schept voor individuen, moeten deze rechten wel in die procedure gewaarborgd worden. Zwitserland is echter geen lid is van de EU en het Zwitserse hooggerechtshof hoeft dus niet te kijken naar Europees mededingingsrecht. Als een sporter of externe competitie dus een besluit van de ISU aanvecht dan wordt dit nooit aan Europees mededingingsrecht getoetst. Het Hof oordeelt dat er zodoende dus geen sprake is van een doeltreffende toetsing van de macht van het ISU.

Betekent dit dus het einde van het CAS? Nee, dat zeker niet. Het CAS behandelt voornamelijk dopingzaken en contractuele geschillen en daar spelen mededingingsrechtelijke aspecten meestal geen rol. Wel kan het betekenen dat besluiten van sportbonden bij een nationale rechter kunnen worden neergelegd als deze worden aangevochten op basis van Europees mededingingsrecht. Die rechter kan dan de arbitrageclausule aan de kant schuiven, omdat de toetsing bij het CAS de rechten van het Europese mededingingsrecht niet waarborgt. Als het CAS haar dominantie in sportrechtszaken ook op dit gebied wil behouden, dan zal het moeten verhuizen naar een EU-lidstaat, waar de rechter de arbitrale uitspraak wel kan toetsen aan Europees mededingingsrecht.

Foto: Michele Morrone / Shutterstock.com

Over de auteur

Martin Bax is juridisch adviseur bij Vissers Legal en specialiseert zich in onder meer het sportrecht.

Vissers Legal is in Nederland hét kantoor op het gebied van het Sport- en Ondernemingsrecht. Ze werken dagelijks met veel liefde voor atleten, sportbedrijven, verenigingen en overheidsinstanties, met één gezamenlijke passie: sport.

Dit is de zevende aflevering van een maandelijkse rubriek rond sport & recht door de specialisten van Vissers Legal. Lees ook deze eerdere bijdragen: