De generatie van '78 over topsportmentaliteit

Een driegesprek met Rudmer Heerema, Merijn Zeeman en Pieter van den Hoogenband (deel 1)

Behalve hun leeftijd en een topsportverleden delen Rudmer Heerema, Merijn Zeeman en Pieter van den Hoogenband ook een uitgesproken kijk op belang en functie van (top)sport. In SX, het kantoor van sportmarketingbureau Triple Double in Eindhoven, spraken ze over het voorbije sportjaar, ieders vak en de belangrijkste sporttopics in deze tijd van corona. In deel 1 van een drieluik: hun gedeelde topsportmentaliteit.

In de vriendschap tussen Merijn Zeeman, Pieter van de Hoogenband en Rudmer Heerema is Heerema de spil. Bij hem begon de vriendschap en hij is ook de eerste die voor dit gesprek te porren was voor het interview met het vakblad.

Mafkees

Heerema en Zeeman doorliepen beiden het atheneum op de Scholengemeenschap Willem Blaeu in Alkmaar, een LOOT-school avant la lettre. Hun klas telde drie toppers in spe die onderwijs met sport combineerden: Merijn, die wielrenner ging worden, Rudmer, die zich naar de wereldzwemtop ging zwemmen en Hans van der Woude, jeugdvoetballer bij AZ.

Zeeman: "Rudmer was bloedserieus. Elke ochtend kwam hij met natte haartjes op school, had hij al een training achter de rug. Na school nog een training, elke dag om negen uur naar bed. Zo strak, zo gedisciplineerd dat ik dacht: Wat een mafkees! Op een keer legde Rudmer uit: 'In Eindhoven zit een jongen en die is zo fucking goed! Ik kan hem alleen pakken op de lange nummers, want ik train harder.'"

Die jongen was Pieter van den Hoogenband, "de meest getalenteerde en snelste zwemmer die ik ooit had gezien", aldus Heerema.

"Rudmer en ik lagen samen op de kamer en hadden een toptijd. Allemaal getalenteerde sporters om ons heen, overal mooie meisjes"

Pieter van den Hoogenband

Van den Hoogenband: "Met dat harde werken heb je bij mij wel een zaadje geplant, want zo goed trainde ik toen nog niet. Mijn ouders wilden dat ik plezier hield. Ik zwom mijn eerste kampioenschapen vooral op mentaliteit."

In 1993 maakten ze deel uit van de Nederlandse ploeg die onder leiding van Ada Kok deelnam aan het Europees Jeugd Olympisch Festival in Valkenswaard. Van den Hoogenband veroverde goud op de 100 en 200 meter vrij. Heerema zwom de 100 en 200 vlinder, maar bleef zonder medailles.

Van den Hoogenband: "We lagen samen op de kamer en hadden een toptijd. Allemaal getalenteerde sporters om ons heen, overal mooie meisjes. We keken heel erg uit naar de echte Spelen van 1996, dat moest het summum zijn."

Einde oefening

Heerema zou 1996 niet halen. Toen hij bij het bankdrukken 130 kilo probeerde te drukken, ontwikkelde hij zo veel kracht dat drie ribben afscheurden van het borstbeen. "Cees-Rein, de vader van Pieter, heeft me opgelapt en gefikst, maar het herstel heeft vijf jaar geduurd. Weg zwemcarrière. Toen ik voor het eerst weer in de sportschool stond voor een krachttraining, heb ik lopen janken van blijheid."

Zeeman: "Zo hard trainen dat je een rib uit je ribbenkast trekt, dat is toch niet normaal? Rudmer had een bizar goede conditie. We liepen een keer een polderloop. Ik dacht dat ik conditie had, maar hij liep me op twee minuten. Als ik Rudmer bezig zag, voelde ik me geen topsporter."

Rammen

Pieter van den Hoogenband was in die tijd nog een springerig talent, dat alles leuk vond. "Tennis, judo, voetbal, hockey – ik heb van alles gedaan. Ik vond teamsporten superleuk en pakte graag een feestje mee. Dat kon haast niet meer toen ik 15, 16 werd, vanwege het niveau waarop wij zwommen. Als je je wilt meten met de besten en tussendoor alcohol gaat nuttigen, loopt meteen je hele opbouw in de soep."

Toch werden de Spelen van 1996, waarop hij zich samen met Heerema zo had verheugd, een sof – althans, in zijn ogen. Zowel op de 100 als 200 meter vrije slag bleef hij steken op de vierde plaats. "We hadden in die tijd als Nederlandse zwemmers geen enkele referentie met de top. We wisten alleen: je moet er doorheen om bij de top te horen. Rammen dus! Ik had voor Atlanta als een idioot getraind, elke ochtend de wekker op half vijf. Na die vierde plaatsen had ik grote twijfels om nog eens zo’n traject in te gaan. Ik heb bij veel mensen mijn oor te luister gelegd: 'Loont het om door te gaan?'"

Slim trainen

In de jaren erna ontwikkelden Van den Hoogenband en zijn trainer Jacco Verhaeren een andere manier van trainen. "In plaats van meters maken liet Jacco mij 'slim' trainen, op kwaliteit. Jacco was de koning van de tapering, het periodiseren. Dat kon hij als geen ander. 'Zwem een race waar je wat aan hebt', zei hij ook altijd. Dan bedoelde hij bijvoorbeeld: ga een keer volle bak en zwem je helemaal leeg. Door daarmee te spelen en ervaringen op te doen, leerde je je lijf beter kennen en wist je wat voor jou het perfecte raceplan was."

Verhaeren was ook de eerste zwemcoach die er wetenschappers bij haalde. "Zoals Jan Olbrecht, die mijn motor ging finetunen door voortdurend lactaattesten te doen. Olbrecht was oud-zwemmer, net als stromingsdeskundige Wieger Mensonides, die in een duikerspak in het bad lag om mijn techniek te analyseren. Door hun gegevens bij elkaar te leggen en ze te integreren in de training, konden we heel snel stappen maken."

De palmares van Pieter van den Hoogenband behoeft krans noch introductie. Bij de Spelen van 2000 in Sydney veroverde hij goud op de 100 en 200 meter vrij. Vier jaar later, in Athene, oogstte hij zilver op de 200 en goud op de 100 meter. Het zwemstadion in Eindhoven werd naar hem vernoemd en het trainingsmodel dat hij en Verhaeren hadden opgebouwd, werd richtinggevend voor het hele Nederlandse zwemmen. Dit jaar werd hij, na een enquête onder ruim 200 mensen uit de sport, verkozen tot beste Nederlandse olympiër aller tijden.

Topsportmentaliteit

Merijn Zeeman nam zich na het atheneum voor: Ik zet twee jaar lang alles op wielrennen. Lukt het niet, dan ga ik studeren.

Heerema: "Hij ging in Amsterdam wonen en leefde helemaal als een prof. Geen hagelslag meer op brood, want dan werd-ie te vet. 'Ik moet zo rank mogelijk zijn', zei-ie dan."

Zeeman: "Ik was een talent, zat bij de beste vijf à tien van mijn lichting. Maar om prof te worden, moet je de beste of een-na-beste van je land zijn. Dat was toen Bram Tankink, die later ook de Tour de France ging rijden. Ik ben nooit echt topsporter geweest, maar mijn leven heeft zeker vijf jaar in het teken van topsport gestaan."

In 1997 ging hij bewegingswetenschappen studeren, twee jaar later stapte hij over naar de ALO. Rudmer Heerema had die opleiding toen al achter de rug. "Rudmer heeft me voorbereid op de ALO. Ik was echt een wielrenner à la Joop Zoetemelk en kon me nog geen twee keer optrekken. Rudmer gaf me zwemles, leerde me hoogspringen en stoomde me klaar voor de praktijktest. Ook daarna was het aanpoten. De theorie was geen probleem, maar er werden lichamelijke vaardigheden van hoog niveau van je verwacht. Als ik nu zou proberen uit te voeren wat ik aan het eind van het derde jaar moest kunnen, brak ik mijn nek. Maar toen kon ik het. Het moet en zal lukken, dacht ik. Ik heb het gered op mijn topsportmentaliteit."

Na de ALO volgde hij de TopCoach5-opleiding van NOC*NSF en liet hij zich verder scholen aan het Johan Cruyff Institute. Op Nyenrode volgde hij het Sports Leadership Program. In 2008 werd hij ploegleider bij Argos-Shimano, vier jaar later ging hij aan de slag als technisch directeur bij Team LottoNL-Jumbo, nu Team Jumbo-Visma.

Afgelopen zomer beleefde Zeeman een historische piek. Onder leiding van Primož Roglič en Wout van Aert reeg zijn ploeg de overwinningen aaneen. Het grote doel, winst in de Tour de France, werd gemist, maar Jumbo-Visma beëindigde, als eerste Nederlandse ploeg, het seizoen wel als beste ploeg van de wereld.

Dit interview is eerder verschenen in het vakblad Sport & Strategie (editie 6-2020). Lees nu ook deel twee van het drieluik.

Het hele blad lezen? Bestel deze editie dan nu als los nummer.

Foto: Orange Pictures/CC Frank Laracker