Je kan ook aan sport doen om levens te redden

Arno Kamminga heeft olympisch zilver gewonnen op de honderd meter schoolslag. Zijn sportieve carrière begon als reddingszwemmer en daarmee zet hij een traditie voort, die in 1900 begon bij Eduard Meijer.

Tijdens de Olympische Spelen gaat het sportnieuws alleen nog maar over winst en verlies, over helden en hoogtepunten. Alsof sportbeoefening slechts bestaat voor het leveren van topprestaties. Dat actieve sportbeoefening ook ergens anders voor kan dienen, zagen we vorige week nog tijdens de overstromingen in Limburg, België en Duitsland. Na jarenlange intensieve sporttrainingen konden leden van de Reddingsbrigade mensenlevens redden.

Die sport heet lifesaving en bestaat uit wedstrijdonderdelen in het zwembad, op het strand en in de zee. Het is een afgeleide van het echte reddingswerk met nationale en internationale kampioenschappen. "Het gaat niet alleen om de fysieke aanleg"’ aldus de Reddingsbriagde, "maar vooral ook om het vermogen om prioriteiten te stellen, je aan te passen en te laten zien wat initiatief is." Dat van die prioriteiten wordt heel letterlijk genomen, want indien er tijdens een wedstrijd een badgast aan hetzelfde strand in de problemen komt, wordt die onmiddellijk gestaakt om hulp te bieden.

Met deze vaardigheden zijn de leden van de Reddingsbrigade actief op drukke stranden, maar dus ook in overstroomde gebieden.

Ramp

Het idee dat een zwemmer ook mensenlevens kan redden, gaat in ons land terug naar een vreselijke gebeurtenis op 3 maart 1913 aan de Prins Hendrikkade in Amsterdam. Op onverklaarbare wijze maakte een woonboot opeens water, waarna die heel snel zonk. Onder de ogen van burgers en politieagenten verdronken de vier kinderen van de familie Van de Akker. De gebroeders Eduard en Karel Meijer wilden als geoefende zwemmers meteen in het water duiken om eerste hulp te bieden, maar werden tegengehouden door de politie uit angst voor meer slachtoffers.

Het spreekt voor zich dat deze broers vreselijk gefrustreerd waren door dit gebrek aan kennis over hulp bij verdrinkingen. Ze hadden wellicht die kinderen kunnen redden, maar kregen de kans niet. "Een goede zwemmer toch die het wel een halve minuut onder water kan uithouden, had daar heel nuttig werkzaam kunnen zijn."

Verder onderzoek toonde ook nog eens aan dat de meeste politieagenten en brandweermannen niet konden zwemmen, laat staan zwemmend redden. Leden van de zwemclub De Jonge Kampioen, waarvan ook de gebroeders Meijer lid waren, namen daarom het initiatief om de Amsterdamse Reddingsbrigade op te richten. De andere zwemclubs uit de stad sloten zich hierbij aan.

Op 10 april 1913 was de feitelijke oprichting, inclusief de zwembroers Meijer. Een maand later werd het bestuur samengesteld, dat de politie de ledenlijst van de Reddingsbrigade overhandigde, inclusief telefoonnummers, zodat ze die snel konden vinden in geval van nood. ‘Bij ernstig persoonlijk ongeluk te water een der dichtstbijwonende leden der Reddingsbrigade onmiddellijk waarschuwen.’ Weer vier jaar later was Amsterdam één van de grondleggers van de Nationale Reddingsbrigade.

Olympische Spelen

Dat de drang voor competitie niet in de weg hoeft te staan van het reddingswerk toonden de gebroeders Meijer zelf al aan. Als leden van de Amsterdamse Reddingsbrigade deden ze hun nobele werk, maar zowel Eduard als Karel deed begin vorige eeuw ook enkele keren mee aan de Olympische Spelen. Weliswaar zonder medaille, zoals Kamminga deze week, maar wel met dezelfde gedachte: je kan ook aan sport doen om levens te redden.

Fotobijschrift: Een oefening van de Reddingsbrigade in 1946 op het strand van Hoek van Holland. Foto: Stadsarchief Rotterdam