Waar je buiten de sportwereld doorgaans bij de rechter uitkomt voor een geschil, is dat binnen de sport vaak niet het geval. Dit bleek ook voor ijsdansers Chelsea Verhaegh en Sherim van Geffen, die tevergeefs bij de rechtbank in Utrecht een EK-ticket probeerden af te dwingen. De zaak toont aan dat bij sportgeschillen van groot belang is om uit te zoeken welke rechter of commissie bevoegd is om het geschil te behandelen. In dit artikel geeft Martin Bax van Vissers Legal zijn visie op het kort geding dat Verhaegh en Geffen aanspanden tegen de KNSB.
De KNSB krijgt jaarlijks voor het EK een ticket om een ijsdansduo af te vaardigen. Het duo Verhaegh/Van Geffen is een van de kanshebbers op dat ticket, maar moet het daarvoor jaarlijks opnemen tegen de Italiaanse Alessio Galli en de Hongaarse Hanna Jakucs. De KNSB is in 2018 met dat koppel in zee gegaan om het ijsdansen meer bekendheid te geven in Nederland. Om als buitenlands koppel voor Nederland uit te komen, moeten zij op basis van de reglementen van de internationale schaatsbond ISU onder meer het grootste gedeelte van het jaar in Nederland verblijven. Als zij aan alle vereisten voldoen, krijgen zij een zogenaamd clearance certificate van de ISU en mogen zij uitkomen voor Nederland. Verhaegh en Van Geffen betwisten dat Galli en Jakucs aan deze voorwaarde van het in Nederland verblijven voldoen en eisen via een kort geding dat de KNSB dit aan de ISU zou melden, waardoor zij zelf naar het EK zouden kunnen gaan.
De KNSB verweerde zich tegen deze eis door te stellen dat Verhaegh, die in haar eentje de procedure aanspande, niet ontvankelijk is. Zij baseerde zich daarbij in eerste instantie op het feit dat ISU exclusief bevoegd zou zijn. De ISU bepaalt immers, op basis van haar eigen reglementen, of ijsdansers voor een bepaald land mogen uitkomen. Dat ziet echter alleen op de vraag of er een clearance certificate moet worden afgegeven. Over de vraag of de KNSB onrechtmatig heeft gehandeld door na te laten aan de ISU door te geven dat Galli en Jakucs niet meer aan de vereisten om uit te komen voor Nederland voldoen, kan de rechter in beginsel wel een uitspraak geven.
Dat is alleen buiten de geschillencommissie van de KNSB gerekend. Omdat Verhaegh en Van Geffen namelijk (via hun ijsvereniging) lid zijn van de KNSB, zijn zij gebonden aan de KNSB-statuten. Die bevatten een bepaling waarin staat dat geschillen tussen de KNSB en haar leden met uitzondering van de burgerlijke rechter worden beslecht door de geschillencommissie in de vorm van een bindend advies. Partijen zijn verplicht deze procedure te volgen voordat zij zich tot de rechter kunnen wenden. De rechter oordeelt dus dat Verhaegh niet-ontvankelijk is en kan geen inhoudelijke uitspraak doen.
Tevergeefs wijzen Verhaegh en Van Geffen nog op twee andere uitspraken, waarin de rechter zich wel bevoegd achtte. De eerste uitspraak stamt echter uit 2009. Toen kende de geschillencommissie van de KNSB nog geen spoedprocedure waarin een partij een onmiddellijke voorziening kan vorderen en in dat geval kan een partij nog wel een kortgedingprocedure starten bij de gewone rechter. Nu is de mogelijkheid van een spoedprocedure bij de geschillencommissie er wel en dus gaat dit argument niet meer op. De andere aangehaalde uitspraak vindt de rechter ook niet relevant, omdat het bindend-adviesbeding daar in de statuten van een andere vereniging stond dan de vereniging waarmee het geschil was en het beding op verschillende manieren was uit te leggen. Daarmee had de eiser in die zaak niet vrijwillig en ondubbelzinnig afstand gedaan van het recht op toegang tot de burgerlijke rechter.
Sportbonden houden het beslissen over geschillen graag in eigen hand. De eigen geschillen- of arbitragecommissies kunnen op die manier vaak niet alleen sneller beslissen, maar hebben ook de juiste expertise in huis: de leden kunnen bijvoorbeeld oud-spelers of trainers zijn. Bovendien zorgt de interne geschillenbeslechting ervoor dat internationaal zoveel mogelijk een gelijk speelveld wordt gecreëerd door uniforme regels en procedures toe te passen. Dit bevordert de rechtszekerheid en zorgt voor een consistente behandeling van vergelijkbare zaken over de landsgrenzen heen. De nationale instanties baseren hun uitspraken namelijk weer op internationale geschilbeslechtingsorganen of arbitragetribunalen, zoals het Court of Arbitration for Sport (CAS), dat als hoogste beroepsinstantie fungeert voor veel internationale sportgeschillen.
De vraag die dan opkomt, is of dit wel zomaar mag. Iedereen in Nederland moet toch toegang hebben tot de rechter? Het is toegestaan dat een sportbond in de statuten of reglementen opneemt dat leden hun geschillen moeten voorleggen aan een interne arbitragecommissie. De toegang tot de rechter blijft nog steeds gewaarborgd. Op bepaalde gronden kan het gerechtshof namelijk een arbitraal vonnis vernietigen. Dat is bijvoorbeeld het geval als het vonnis niet is gemotiveerd of niet is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. Ook een bindend advies, zoals de geschillencommissie van de KNSB doet, kan door de rechter worden getoetst.
In de sportwereld bestaat er een wirwar van geschilbeslechtingsorganen en arbitragecommissies. Bijna iedere sport kent zijn eigen nationale, regionale en wereldwijde instanties en daarna kan het CAS nog als beroepsinstantie fungeren. Het is voor betrokkenen belangrijk dat zij dus goed bestuderen of zij bij de gewone rechter of bij een orgaan van een sportbond moeten zijn om hun geschil voor te leggen. Dat geldt des te meer, omdat bij geschillen in de sport vaak een snel oordeel gewenst is. Het kiezen van verkeerde instantie kan dan grote gevolgen hebben, omdat er geen tijd meer is om je tot het juiste orgaan te wenden. Zo begint het EK Kunstschaatsen al op 28 januari en kan het voeren van een procedure bij de geschillencommissie door Verhaegh en Van Geffen dus wel eens krap worden. De KNSB heeft echter de ISU zelf ook om een oordeel gevraagd over het clearance certificate van Galli en Jakucs. De KNSB gaf namelijk zelf toe onvoldoende te hebben gecontroleerd of zij wel in Nederland zijn blijven wonen. Het oordeel van de ISU is nog niet bekend en dus is het nog afwachten wie er tijdens het EK namens Nederland op het ijs staat.
Foto: Diego Barbieri / Shutterstock
Martin Bax is advocaat bij Vissers Legal en specialiseert zich in onder meer het sportrecht. Vissers Legal is in Nederland hét kantoor op het gebied van het Sport- en Ondernemingsrecht. Ze werken dagelijks met veel liefde voor atleten, sportbedrijven, verenigingen en overheidsinstanties, met één gezamenlijke passie: sport.
Dit is de zeventiende aflevering van een maandelijkse rubriek rond sport & recht door de specialisten van Vissers Legal. Lees ook deze eerdere bijdragen: