De Tour stopt nooit

Als wielerliefhebber maakt Sandra Meeuwsen, sportfilosoof en directeur van onderzoekscentrum ESPRIT, zich op voor de Tourstart van zaterdag. Tegelijkertijd houdt ze zichzelf en andere koersfans ook een spiegel voor: kun je van zo’n commercieel spektakel genieten, terwijl de wereld in brand staat?

In de week voorafgaand aan de start van de 110e editie van de Tour de France, dacht ik aan mijn eerste fysieke confrontatie met dit magische evenement. Het moet in 1982 zijn geweest, de etappe van Le Bourg-d’Oisans naar Morzine-Avoriaz, op 21 juli. Ik stond aan de finish met mijn vader, die geen verstand van wielrennen had maar wel in was voor een spektakel. Na een nerveuze autorit naar Morzine, de Tour was toen al een fenomeen, arriveerden we maar net op tijd om de finish mee te maken. Peter Winnen won, nadat hij Johan van der Velde op de wrede Col de Joux-Plane achter zich had kunnen laten. Een legendarische etappe. Ik herinner me ook getuige te zijn geweest van een valpartij in ‘de bus’, bij het hunkeren naar de eindstreep. Ook dit jaar zit de combinatie Col de Joux-Plane - Morzine weer in de Tour, op 15 juli ditmaal; spektakel gegarandeerd.

"Als overtuigde believers zijn we afhankelijk geraakt van de roes die het magische sportspektakel ons biedt, elke keer weer"

Het jaarlijkse ritueel van de Tour geeft structuur aan ons leven, of je er nu van houdt of niet. Alleen al die aanloop, met de nationale kampioenschappen het laatste weekend voor de start, de voorbeschouwingen, ploegenpresentaties en tourtoto’s. Dan de drie weken zelf; wie van de Tour houdt, is in Frankrijk om ergens een glimp op te vangen. Wie er niets mee heeft, mijdt de regio’s waar de Tour wordt verreden. Deze Januskop van elk mega sportevenement, het genot versus de afkeer, vormt de basis voor de sociaal-maatschappelijke betekenis, die wordt omgezet naar een economische waarde, via marketingcampagnes en verdienmodellen. Het spektakel vormt als zodanig een cruciale bouwsteen van het kapitalisme en onze verhouding tot de grondstoffen en middelen die dit economisch regime mogelijk maken. In ‘La Société du Spectacle’ uit 1967 poneert de Franse denker Guy Débord: “In al zijn specifieke gedaanten, als informatie of propaganda, reclame of directe amusementsconsumptie, vormt het spektakel het huidige model van het heersende maatschappelijke leven. Het spektakel is niets anders dan de economie die zich ten behoeve van zichzelf ontwikkelt.” [1].

De prijs van willen genieten

Als overtuigde believers zijn we afhankelijk geraakt van de roes die het magische sportspektakel ons biedt, elke keer weer. Ik ook, er valt niet aan te ontkomen. Het spektakel wordt door Debord neergezet als het alomtegenwoordige sluitstuk van het 'warenfetisjisme', de kapitalistische verwording van het ludieke, onschuldige spel uit Johan Huizinga’s Homo Ludens. Nou én, dat is nu eenmaal de prijs van willen genieten, is een mogelijke reactie. Inderdaad, we zijn zowel materieel als psychisch afhankelijk geraakt van mega sportevenementen als spektakel bij uitstek. Maar deze verleidelijke illusie lijkt ook ons moreel kompas aan te tasten: "Wat het spektakel als iets eeuwigs presenteert, is gegrondvest op verandering en moet veranderen met zijn grondslag. Het spektakel is absoluut dogmatisch en tegelijk kan het niet echt leiden tot enig deugdelijk dogma." [2] Anders gezegd: in het genieten als doel op zich zijn we kwetsbaar. We willen de Tour, ook al gebeuren er ongelukken of wordt er doping gebruikt. Geen wonder dat de moraal moet wijken voor het consumeren van het spektakel an sich. Na het WK Voetbal in Qatar, het laatste mega sportevenement waar deze morele armoede zich als nooit tevoren manifesteerde, dienen zich steeds nieuwe kansen aan om de balans te herstellen. Dat daarmee ook de verdienmodellen in de sport ter discussie komen te staan, laat zich raden. Maar geldt dat niet voor het kapitalisme als dominant economisch regime? De aarde brandt en wij verlangen naar 'brood en spelen'? Alles heeft een prijs.

1 . Debord, G. (2015 (1967)). De spektakelmaatschappij. Utrecht: Uitgeverij IJzer, p. 18.
2. Debord, G. (2015 (1967)), p. 52.