De bijzondere geschiedenis van de studentensport in Nederland

Het belang van studentensport wordt in Nederland nog niet zo lang gezien

De studentensport is een bijzondere beweging. De oudste afbeelding is uit 1610 van een schermschool van de Universiteit van Leiden. Aan de Vrije Universiteit is dankzij oprichter Abraham Kuyper, zelf in zijn jeugd een fanatiek beoefenaar van zwemmen, gymnastiek en schermen, een compleet eigen sporttraditie ontstaan. Sporthistoricus Jurryt van de Vooren dook in deze bijzondere geschiedenis van sport aan de VU en schreef daar het boek ‘Een bijzondere beweging’ over. Tijdens zijn onderzoek ontdekte hij dat universiteiten en de overheid zich pas sinds de Tweede Wereldoorlog met studentensport zijn gaan bemoeien.

Voor de Tweede Wereldoorlog hadden de universiteiten amper belangstelling voor het lichamelijke welzijn van hun studenten. Er bestonden daarom ook nog geen goed uitgeruste sportlocaties, zoals nu. Vurige pleidooien in de jaren dertig van professor F.J.J. Buytendijk uit Groningen voor meer georganiseerde sport kregen amper gehoor. "Bijna geen enkel land heeft de lichamelijke opvoeding zoo verwaarloosd als Nederland", zei hij begin 1940 maar weer eens in een sombere toespraak, vlak voor de Duitse inval.

‘Bijzondere omstandigheden’

De oorlogsjaren zorgden voor de nieuwe inzichten, waar Buytendijk de aandacht op probeerde te vestigen. In de donkerste jaren van de Duitse bezetting was er steeds minder sprake van een normaal studentenleven. Universiteiten waren gesloten, veel studenten doken onder vanwege verzetswerk of het gevaar voor gedwongen werk in Duitsland. Toen de oorlog eindelijk was afgelopen, was er daarom geen idee meer hoe het was gesteld met de studenten. "Moet de sport gestimuleerd worden en hoe?", vroeg het verzetsblad De Geus onder studenten zich in 1943 daarom af. "Moeten de oude studentenorganisaties behouden blijven? Wat zijn de mogelijkheden van een gemeenschappelijke studentenvereniging, sociëteit, sportvereniging, studentenblad?"

Deze noodsituatie zette de universiteiten zelf ook aan het denken. Een onderzoekscommissie, onder leiding van professor Martinus Woerdeman van de Universiteit van Amsterdam, oordeelde in 1943 dat een goede organisatie van de lichamelijke opvoeding en sport noodzakelijk was. "De student is geen bijzonder mens", aldus de commissie, "maar verkeert in bijzondere omstandigheden."

Verantwoordelijk voor welzijn student

De overheid bemoeide zich voor de Tweede Wereldoorlog niet met de studentensport. Begin jaren vijftig kwam hierin grote verandering vanwege de enorme stijging van het aantal studenten op Nederlandse universiteiten, naar later bleek van 30.000 in 1950 naar ruim 85.000 in 1969. Al die jongeren moesten worden ondergebracht in nieuwe universiteitsgebouwen. Verder was er huisvesting nodig, gekoppeld aan goede voorzieningen als restaurants, cultuur en sport. Binnen deze context werd het voor de eerste keer mogelijk om ook moderne sportgebouwen aan te leggen.

De grote politieke doorbraak was in 1956 met de presentatie van het onderzoeksrapport van de commissie-Rutten, vernoemd naar de voormalig minister van Onderwijs. Voor de eerste keer erkende de nationale overheid dat ook zij een verantwoordelijkheid droeg voor het lichamelijke welzijn van de student.

Minister Cals van Onderwijs bracht politiek en praktijk samen in zijn Sportnota van 1959. ‘Het bevorderen van de lichamelijke vorming en de sportbeoefening in het verband van de universiteiten en hogescholen’ werd hierin officieel tot overheidsdoel vastgelegd. Er kwam een budget van 15 miljoen gulden voor nieuwe studentensportfaciliteiten door heel het land, in onze tijd te vergelijken met ruim 50 miljoen euro. Het leidde direct tot de bouw van moderne sportcentra door heel het land. Tot aan 1970 werden er zo studentensportcentra geopend in Amsterdam (de Vrije Universiteit), Enschede, Groningen, Nijmegen en Tilburg.

Leiden, juli 1976. Gezicht op de universitaire tennisbanen tijdens de opening. Rechts een automatische ballenwerpmachine. Foto: jan holvast/Historische Vereniging Oud Leiden

Kwetsbare groep

Toen in 1976 het sportcentrum van de Universiteit van Amsterdam werd opgeleverd, aan de Boelelaan tegenover de VU, was het gouden tijdperk voor de studentensport duidelijk alweer ten einde. Het kabinet Den Uyl probeerde een einde te maken aan het beleid dat Cals had ingezet. Staatssecretaris Klein en minister Van Kemenade (allebei van de PvdA) wilden de studentensport het liefste helemaal afschaffen. Bij onderwijsminister Deetman van het CDA leek dat later in de jaren tachtig inderdaad te gebeuren, wat mede door de actiebereidheid van VU-student en NSSS-voorzitter Peter van Saane is voorkomen. Zijn boodschap was in feite hetzelfde als in 1943: "De afwijkende plaats die studenten in de samenleving innemen, de toenemende studiedruk, de massale manier waarop het wetenschappelijk onderwijs is georganiseerd en de zwakke inkomenspositie van studerenden maken deze groep bijzonder kwetsbaar". De universiteiten en de gemeentes waren het hiermee eens.

Corona en sportcentra

Sporthistoricus Van de Vooren ziet in die boodschap ook een parallel met de huidige student. Tijdens corona is de studentensport namelijk opnieuw zwaar getroffen. Uit een onderzoek van de Erasmus Universiteit onder studentensporters uit 2021 bleek dat bijna de helft van de sportbeoefenaars zich door de gedwongen sluitingen van de sportcentra ongelukkig voelde. Bij een grote meerderheid van de ondervraagden was sprake van toenemende eenzaamheid aanzienlijk meer drugsgebruik.

“Door corona werd weer eens pijnlijk duidelijk hoe groot het belang is van universitaire sportcentra voor het welzijn van de studenten, vergelijkbaar met de conclusies van de onderzoekscommissie van professor Woerdeman in de Tweede Wereldoorlog. De tijden zijn dan wel veranderd, maar veel van de problemen zijn in feite dezelfde gebleven. De student is geen bijzonder mens, maar verkeert wel in bijzondere omstandigheden – óók in 2022. De vraag van dit moment is dan ook hoe de studentensport zich verder moet ontwikkelen, al helemaal in een tijd dat de totale uitgave voor sport in de rijksbegroting keer op keer dáált. Meer inzicht in de bijzondere beweging van de studentensport is daarom belangrijk”, concludeert Van de Vooren.

Dit artikel is gebaseerd op een groter artikel in vakblad SPORTACCOM en fragmenten uit het boek ‘Een bijzondere beweging – 125 jaar studentensport aan de Vrije Universiteit Amsterdam’. Dit boek is verkrijgbaar in de VU Bookstore.

Fotobijschrift boven: Overzicht van het terrein van Sportcentrum Olympos aan de Uppsalalaan te Utrecht, vanaf het bovenste dek van de parkeergarage P+R Science Park aan de Universiteitsweg te Utrecht. Foto: 900313/collectie Het Utrechts Archief.