'Ledendata geven niet noodzakelijk een volledig beeld van de sportdeelname'

De bedenkingen van Professor Jeroen Scheerder (KU Leuven) bij het maken van sportbeleid op basis van administratieve data van sportbonden

In Vlaanderen klonk vorig jaar een juichstemming over de sportdeelname. De Vlaamse Sportfederatie meldde dat een record was gebroken: 1,4 miljoen Vlamingen waren lid van een sportclub. De Vlaamse sportkoepel zag dat de sportdeelname in vijf jaar tijd met maar liefst 15 procent was gestegen. Zeker in tijden waarin meer individueel en ongebonden wordt gesport, zijn dat opvallende statistieken. Maar wat zeggen administratieve cijfers verzameld door sportfederaties over de daadwerkelijke sportdeelname? Jeroen Scheerder, Professor sportbeleid en sportsociologie aan de KU Leuven, ziet als onderzoeker dat beleidsmakers met die administratieve data een onvolledig beeld krijgen voorgeschoteld.

Scheerder doet aan de KU Leuven al jaren onderzoek naar de sportdeelname in Vlaanderen en Europa. Door verschillende methoden van data verzamelen te combineren ontwikkelde hij eerder al de Vlaamse Sportparticipatie Index (VSI). Daarbij maken de onderzoekers gebruik van data verzameld op basis van surveys, waar nodig en mogelijk aangevuld met administratieve data, data op basis van dagboeken, data uit panelstudies en gegevens via apps. Die VSI vormt ondertussen ook de basis voor verder internationaal onderzoek naar een mogelijke Global Sports Participation Index. Met die index zou het mogelijk worden sportparticipatiecijfers te vergelijken met andere landen of zelfs continenten. Scheerder heeft al concrete interesse vanuit Australië en Brazilië voor samenwerking.

Hij benadrukt dat een dergelijke index zeker ook in dienst moet staan van het sportbeleid van een land. Zoals het afgelopen najaar gepresenteerde rapport 'Kansen op sportieve groei' van het SCP en het RIVM ook als insteek had om beleidsmakers een verklaring van de sportdeelname te geven. Scheerder noemt het verklarend model "een stevige update, waar wij nog altijd lessen uit kunnen trekken". Als hij naar de sportdeelname kijkt dan ligt Nederland iets voor op Vlaanderen. "Naarmate je meer naar het noorden gaat in Europa zie je dat sportparticipatie populairder is en dat meer mensen daar actiever bij betrokken zijn. Vlaanderen zit toch 3-4 procent achter op Nederland."

Vlaanderen vs. Nederland

In de organisatie van de sport ziet hij een groot verschil tussen Vlaanderen en Nederland. "In Nederland is geen centrale overheid die verantwoordelijkheid op zich neemt in de (lokale) sport. In Vlaanderen is dat juist heel sterk in handen van Sport Vlaanderen die als administratieve sportoverheid zeer nauw toeziet op het beleid van sportfederaties, maar ook het algemene sportbeleid in Vlaanderen vormgeeft." Bij het uitstippelen van het sportbeleid worden cijfers gebruikt die Sport Vlaanderen dankzij de sportfederaties aangeleverd krijgt. Daar heeft de sportoverheid recent een handig dashboard voor gemaakt waar ook beleidsmakers gebruik van kunnen maken. Maar bij het gebruik van administratieve gegevens dienen een aantal methodologische bedenkingen te worden geplaatst, aldus professor Scheerder.

Trends buiten sportverenigingen

"Op zich is het goed dat federaties een informatieplicht hebben, en dus geacht worden om gegevens te verzamelen en aan de centrale sportoverheid aan te leveren. Concreet gaat het dan om het aantal leden van de sportclubs die lid zijn van een erkende en/of gesubsidieerde sportfederatie." Die verduidelijking is niet onbelangrijk, benadrukt hij. Het impliceert immers dat mensen die buiten clubverband sporten en/of alleen lid zijn van een club die zelf geen deel uit maakt van een erkende of gesubsidieerde sportfederatie, niet in de cijfers opgenomen worden. "Heel wat ontwikkelingen en trends komen echter juist tot stand buiten de sportverenigingen en sportfederaties. Denk maar aan de populariteit van hardlopen en toerfietsen, maar ook meer commercieel aangeboden sporten als fitness en squash. Voor heel wat sporten ontbreken dus de cijfers of zijn ze onvolledig als men uitspraken wil doen over evoluties."

"Ook de truitjeswassers, lijnentrekkers, arbiters of leden die een handje uitsteken in de kantine worden vaak als leden aangeduid, maar zijn niet noodzakelijk sportactief"

Professor Jeroen Scheerder

Daarnaast merkt Scheerder op dat de 'administratieve methode' geen garantie biedt dat het om actieve sportdeelname gaat. "Ook de truitjeswassers, lijnentrekkers, arbiters of leden die een handje uitsteken in de kantine worden vaak als leden aangeduid, maar zijn niet noodzakelijk sportactief. Anderzijds kunnen ook dubbeltellingen voorkomen. In dat geval gaat het om mensen die bij twee verschillende federaties een lidmaatschap hebben."

Bevolkingsgroei

Wie op basis van administratieve gegevens uitspraken wil doen over meerdere meetpunten heen, zal die data ook moeten controleren en corrigeren voor een mogelijke bevolkingsgroei, legt Scheerder uit. "Als de bevolking in Vlaanderen sterker toeneemt dan de groei in sportdeelnamecijfers is er sprake van een relatieve achteruitgang. Om van een groei in sportdeelname te kunnen spreken, dient deze groter te zijn dan de populatie-aanwas. Dat geldt eveneens voor uitspraken in functie van het aantal clubsporters. Om hier van een groei te kunnen spreken, dient het aantal clubsporters er sterker op vooruit te gaan dan het aantal sporters dat buiten clubverband sport. Uit wetenschappelijk onderzoek weten we dat dit niet het geval is."

Genuanceerd beeld

Het werken met bijvoorbeeld een participatiesurvey is volgens Scheerder een aangewezen methode om tegemoet te komen aan de beperkingen die administratieve data met zich meebrengen. "Dit impliceert niet dat administratieve gegevens niet waardevol zouden zijn. Integendeel, zij geven een eerste beeld dat evenwel verder verfijnd dient te worden op basis van gegevens die verzameld worden via andere onderzoekstechnieken. Een extra voordeel dat surveymateriaal biedt, is bovendien dat niet enkel analyses naar leeftijd en geslacht gemaakt kunnen worden, maar ook naar specifieke doelgroepen zoals mensen met een migratieachtergrond, mensen in armoede, mensen met een beperking, etc. Beleidsmakers krijgen op deze manier een meer genuanceerd beeld van de sportpraktijk. Het is juist deze complementariteit die beleidsmakers in staat stelt om een wetenschappelijk onderbouwd beleid te kunnen voorbereiden."

Meer info over het onderzoek van professor Jeroen Scheerder wordt toegelicht op de website van KU Leuven.