Hoe staat het bewegingsonderwijs in Nederland ervoor?

Mulier-Onderzoekster Sofie Vrieswijk beantwoordt vijf vragen over een peiling van het bewegingsonderwijs

Het bewegingsonderwijs in het primair onderwijs staat al een aantal jaar in de belangstelling van beleid en politiek, vanwege toenemende zorgen over het tekort aan beweging en de afnemende motorische vaardigheden van kinderen. Het Mulier Instituut heeft, net als in 2013 en 2017, een peiling uitgezet over het bewegingsonderwijs en sport in het primair onderwijs. Die biedt zicht op de organisatie en waardering van bewegingsonderwijs en sport. De uitkomsten voor 2021 zijn gebaseerd op de antwoorden van 839 schoolleiders uit het primair onderwijs. Onderzoekster Sofie Vrieswijk beantwoordt vijf vragen over dit onderzoek.

1. Zijn basisscholen klaar voor de wettelijke norm voor bewegingsonderwijs die in 2023 ingaat?

In februari 2020 is een wetsvoorstel aangenomen dat inhoudt dat vanaf 2023 op iedere basisschool minimaal twee lesuren (van 45 minuten) per week bewegingsonderwijs moet worden gegeven in alle schooljaren. De meeste schoolleiders geven aan op de hoogte te zijn van deze wetswijziging (83%). Een groot deel van de schoolleiders is het eens met de wettelijke verplichting (84%).

In het schooljaar 2020/2021 biedt ongeveer drie kwart van de scholen in groep 3-8 minimaal 90 minuten bewegingsonderwijs aan. Toch ligt het aandeel scholen dat in dit schooljaar al aan de wettelijke verplichting voldoet lager (53%), om twee redenen: 1) er zijn scholen die één les van 90 minuten aanbieden en daarmee niet aan de eis van twee lesuren voldoen; 2) sommige scholen bieden wel in minimaal één groep, maar niet in alle groepen, minimaal twee lesuren per week aan.

Eén op de vijf schoolleiders geeft aan dat het op hun school niet haalbaar is om in 2023 aan de wettelijke verplichting te voldoen (19%). De meest genoemde redenen zijn: te weinig accommodatie (58%) en een te vol lesrooster (48%).

2. Hoeveel scholen zetten vakleerkrachten in voor bewegingsonderwijs en waarom is dat belangrijk?

De inzet van een vakleerkracht komt ten goede aan de kwaliteit van het bewegingsonderwijs en daarmee aan een gezonde ontwikkeling van de leerlingen. Volgens schoolleiders zijn vakleerkrachten beter dan groepsleerkrachten in staat om leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte, zoals een motorische achterstand, tijdens bewegingsonderwijs passende ondersteuning te bieden. Vakleerkrachten hebben gespecialiseerdere kennis van bewegen en bredere beweegontwikkeling. Bovendien kan de inzet van een vakleerkracht werkdruk wegnemen bij een groepsleerkracht.

De inzet van vakleerkrachten is in de afgelopen jaren flink gestegen. In totaal zet 44 procent van de scholen inmiddels vakleerkrachten in voor (een deel van) het bewegingsonderwijs in groep 1-2 en 77 procent in groep 3-8. In groep 1-2 is een stijging zichtbaar in de combinatie van vak- en groepsleerkrachten (van 14% naar 31%). In groep 3-8 is de grootste stijging zichtbaar in het volledig door vakleerkrachten gegeven bewegingsonderwijs (van 27% naar 44%). In de groepen 3 t/m 8 zet een kwart van de basisscholen alleen groepsleerkrachten in (24%).

3. Wat doen basisscholen verder om de motorische vaardigheden van kinderen te verbeteren?

Een meerderheid van de basisscholen maakt in groep 1-2 (61%) en/of groep 3-8 (53%) gebruik van een leerlingvolgsysteem (LVS) en/of motorische test (MT). In totaal gebruikt 79 procent van de scholen één van beide in groep 1-2 en/of groep 3-8. Door een LVS of MT kan een school het niveau van leerlingen op het gebied van motorische vaardigheden bepalen of hun vorderingen bijhouden. Vervolgens kunnen lessen worden aangepast op het niveau van een kind.

44 procent van de schoolleiders geeft aan dat op hun school extra ondersteuning is voor kinderen met een motorische achterstand. Die ondersteuning bestaat voornamelijk uit Motorische Remedial Teaching (MRT, 36%). Dat is bijna twee keer zoveel als in 2017 (20%). Op scholen met alleen vakleerkrachten wordt MRT significant vaker aangeboden (42%) dan op scholen waar alleen groepsleerkrachten staan (26%) of een combinatie van vak- en groepsleerkrachten (36%).

4. Voelen scholen de verantwoordelijkheid om bewegen bij leerlingen te stimuleren, ook buiten de lessen bewegingsonderwijs om?

Bijna alle schoolleiders zijn van mening dat alle scholen naast de lessen bewegingsonderwijs andere beweegvormen moeten stimuleren (90%). De meeste scholen passen bewegend leren (in meer of mindere mate) toe en organiseren beweegmomenten/energizers tussen of tijdens de lessen, maar de frequentie hiervan loopt uiteen. Het aandeel scholen dat minimaal wekelijks beweegmomenten inpast is duidelijk gestegen ten opzichte van 2017 (van 58% naar 73%).

5. Hoe kunnen basisscholen via (landelijk) beleid worden ondersteund op het gebied van bewegen, bewegingsonderwijs en motorische vaardigheden?

Naar aanleiding van de peiling doet het Mulier Instituut een aantal aanbevelingen.

  • Bied ondersteuning aan scholen die niet aan de wettelijke verplichting (kunnen) voldoen.

Het is belangrijk nu al ondersteuning te bieden aan de scholen die aangeven dat voldoen aan de wettelijke verplichting in 2023 niet haalbaar is. Daarom is een subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs opgezet, waarmee scholen een procesbegeleider kunnen aanstellen die samen met de school plannen ontwikkelt om de verplichte twee uren te halen. Uit de peiling blijkt dat gekeken moet worden naar oplossingen voor accommodatiegebrek en een te vol lesrooster.

  • Onderzoek de mogelijkheden voor meer vakleerkrachten bewegingsonderwijs.

De inzet van vakleerkrachten voor bewegingsonderwijs is de afgelopen jaren flink gestegen. Toch worden in groep 1-2 op ruim de helft van de scholen en in groep 3-8 op een kwart van de scholen nog alleen groepsleerkrachten ingezet. Gezien het belang van de inzet van vakleerkrachten en de wens van schoolleiders om meer vakleerkrachten in te zetten, is het aan te bevelen de mogelijkheden hiervoor te onderzoeken.

  • Stimuleer en uniformeer het gebruik van leerlingvolgsystemen.

Inmiddels gebruikt een groot deel van de scholen een leerlingvolgsysteem. Dit is een gunstige ontwikkeling in het kader van het Nationaal Sportakkoord, waarin inzet op de motorische ontwikkeling van kinderen een belangrijk punt is. Om de motorische vaardigheden van kinderen goed in kaart te brengen, is het aan te bevelen om in te zetten op uniformering van leerlingvolgsystemen, zodat op landelijk niveau beter zicht komt op de motorische ontwikkeling van kinderen.