Welke maatschappelijke veranderingen beïnvloeden de sport in Nederland? Welke kansen, maar ook keuzes biedt dit voor de sportsector en het sportbeleid? Deze vragen staan centraal in de Sport Toekomstverkenning ‘Een sportiever Nederland’ die werd uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS).
Frans Oosterwijk sprak met Annet Tiessen-Raaphorst (SCP), een van de auteurs.
‘In deze STV benoemen we vier perspectieven op sport: sport als meedoen (met als instrumenteel doel: sociale cohesie), bewegen (gezondheid, fitheid), meeleven (verbondenheid met sport, door ernaar te kijken en het te bezoeken) en presteren (topsport, het leveren van topprestaties). Juist die diversiteit in perspectieven maakt sport zo bijzonder. De STV is uitdrukkelijk geen voorspelling; het is een verkenning op basis van gegevens uit het verleden en actuele trendontwikkelingen, en is bedoeld om, met het oog op toekomstig beleid, bij gemeentelijke en landelijke overheden, sportorganisaties, bedrijven etc. de discussies over de toekomst van sport aan te scherpen en te ondersteunen.
Onder druk van demografische en economische ontwikkelingen zou Nederland het in de toekomst wel eens kunnen moeten afleggen tegen andere landen, die steeds meer in sport investeren
We constateren onder meer dat bij gelijkblijvend beleid en gelijkblijvende financiële middelen Nederland de komende decennia op sportgebied voor flinke uitdagingen kan komen te staan. De kans is groot dat top- en breedtesport verder uit elkaar groeien en dat Nederland mogelijk voorbij wordt gestreefd op ranglijsten en medailleladders. Ook lijkt voldoende lichaamsbeweging in 2040 nog niet vanzelfsprekend en kunnen sportverenigingen onder druk komen te staan door minder leden en vrijwilligers. We constateren ook dat niet op alle uitdagingen en opgaven in gelijke mate een antwoord gevonden kan worden. Dus: waar kies je voor, wat wil je bereiken? Daar ligt allereerst een grote uitdaging voor de nieuwe minister van VWS. Wat willen we bereiken met elkaar, waar zetten we op in? Met de Sport Toekomstverkenning willen we handvatten aanreiken voor het maken van die keuzes.
Wat de topsport betreft: onder druk van demografische en economische ontwikkelingen zou Nederland het in de toekomst wel eens kunnen moeten afleggen tegen andere landen, die steeds meer in sport investeren. Bovendien neemt in de komende decennia verhoudingsgewijs het aantal jongeren in de Nederlandse samenleving af, waardoor de vijver waaruit de topsport kan vissen, kleiner wordt. Dat alles tezamen kan de top-10-ambitie van Nederland als topsportland onder druk zetten.
Jongeren zijn steeds meer in een fitnessschool te vinden. Die komen dus niet (meer) op de vereniging. De vraag is: waarom maken ze die keuze? Wat biedt een fitnesscentrum wat een vereniging blijkbaar niet kan bieden?
Volgens het SPLISS-model van Maarten van Bottenburg en Veerle de Bosscher, bepalen bevolkingsomvang en bruto nationaal product voor de helft het topsportsucces. Hier heb je geen invloed op. De andere helft wordt bepaald door aspecten als kennisontwikkeling en innovatie op het gebied van materialen en de begeleiding van topsporters. Nederland had op dat gebied, samen met o.a. Australië, Nieuw Zeeland, Engeland en Amerika, een mooie voorsprong, maar er zijn inmiddels ook steeds meer landen die innovatie en kennisontwikkeling serieus oppakken en daarin investeren. Dus de voorspong op dat vlak loopt terug. Daar kun je met beleid of extra geld wel invloed op uitoefenen, maar je zult harder moeten lopen om die voorsprong te behouden of zelfs maar mee te blijven komen.
In het verleden werd ook vaak de structuur van de Nederlandse sport - veel verenigingen, veel tiptop accommodaties, grote sportdeelname van de jeugd - aangemerkt als pijler van Nederlands topsportsucces. Maar het is nu al een feit dat jongeren, 12-16 jarigen, steeds meer in een fitnessschool zijn te vinden. Die komen dus niet (meer) op de vereniging. De vraag is: waarom maken ze die keuze? Wat biedt een fitnesscentrum wat een vereniging blijkbaar niet kan bieden? En wat zijn mogelijke gevolgen voor talentontwikkeling en -scouting? Dit soort vragen, en deels nog te formuleren antwoorden, bepalen welk beleid voor de toekomst leidend wordt.
Vraag is ook of het karakter van de verenigingen over 10, 20 jaar nog wel dezelfde is. Veel verenigingen hebben het moeilijk. Cijfermatig zien we het nog niet zozeer, maar de ontwikkelingen wijzen op teruglopend ledentallen en minder vrijwilligers. Veel verenigingen hebben het nu al moeilijk om kwalitatief goed kader te vinden. Hoe ga je dan de kwaliteit bieden die nodig is om alle doelen van sport te bereiken, dus zowel uit oogpunt van gezondheid als sociale cohesie als talentontwikkeling?
Bij de sportdeskundigen in het veld die we hebben geraadpleegd, proefden we veel ambities, maar weinig gevoel van noodzaak om keuzes te maken. De sport zou in dat opzicht best wat kritischer naar zichzelf kunnen kijken.
Daarmee komen we op het vraagstuk van de betaalbaarheid van de sport. Je kunt wel de ambitie hebben iedereen mee te laten doen en een kwalitatief goed sportaanbod willen hebben, maar hoe los je dat financieel op? In de kunst- en muzieksector is het gewoon dat docenten betaald worden. Maar de participatie van jeugd ligt daar dan ook een stuk lager dan de participatie in sport. Een verwachting is dat als het tekort aan vrijwilligers werkelijkheid wordt en de behoefte aan kwalitatief goede trainers een professionaliseringsslag vraagt in de zin van financiële beloning, het lastig wordt om iedereen mee te kunnen laten doen.
Bij de sportdeskundigen in het veld die we hebben geraadpleegd, proefden we veel ambities, maar weinig gevoel van noodzaak om keuzes te maken. De sport zou in dat opzicht best wat kritischer naar zichzelf kunnen kijken. Nederland heeft nog steeds een heel mooi niveau van sportdeelname vergeleken met andere landen in Europa. Ook de topsportprestaties zijn nog heel goed, maar als we dit niveau willen behouden en ook nog nieuwe maatschappelijke doelen willen realiseren, dan zal er gekozen moeten worden. Waar zet het sportbeleid op in, wat vinden ze minder belangrijk? Het is uiteraard aan de politiek om die keuze te maken, maar we hebben de noodzaak ervan – door paden te schetsen die je vanuit de vier perspectieven kunt volgen en de kansen en keuzes die dat biedt – naar ons idee wel onderbouwd.’
De andere auteurs van de Sport Toekomstverkenning zijn: Marieke van Bakel (RIVM), Ine Pulles (SCP), Frank den Hertog (RIVM), Robert Vonk (RIVM) en Casper Schoemaker (RIVM).
-
Door: redactie
Annet Tiessen-Raaphorst (1974) is wetenschappelijk medewerker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau, en tevens redacteur rapportage Sport.
Tiessen-Raaphorst studeerde Bewegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen en voltooide de European Masters Degree in Adapted Physical Activity aan de Katholieke Universiteit Leuven. Voordat ze bij het Sociaal en Cultureel Planbureau begon, deed ze ervaring op in het sportbeleidsveld. Ze werkte achtereenvolgens bij Gehandicaptensport Nederland, toen nog NebasNsg, en NOC*NSF.